Lieven Strobbe en Hans Van Regenmortel. Klanksporen. Breinvriendelijk Musiceren. Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 2010, 269 p. inclusief cd. ISBN 978-90-441-2403-3
Op het eerste gezicht kan de titel van het boek van Lieven Strobbe en Hans Van Regenmortel voor enige verwarring zorgen: hoe verhouden de klanksporen, die vooral de associaties met de elektronische klanksporen oproepen, zich tot ‘breinvriendelijk musiceren’? Bij nader inzien blijkt deze combinatie de inhoud van het boek het meest treffend te verwoorden. Het is een zoektocht van de schrijvers naar de ‘klanksporen uit het verleden’ om een manier te vinden om de ‘authentieke muzikale uitingen en instrumentale techniek op een natuurlijke (lees breinvriendelijke) manier in het muziekonderwijs te kunnen integreren’. Tegelijkertijd hopen de schrijvers met hun werk nieuwe klanksporen te creëren die hun collega’s-musici en docenten (Strobbe is leraar orgel en creatief klavier in Leuven en Ekeren, Van Regenmortel doceert viool en ensemblespel in Turnhout) in de pedagogische en artistieke praktijk kunnen helpen.
Dergelijke klanksporen voegen inderdaad niets toe aan onze kennis van de elektronische muziek; het woord ‘breinvriendelijk’ leidt evenmin tot de uiteenzetting over de neurale netwerken en neurotransmitters. De auteurs ‘beperken’ zich tot de muziekcognitie, waarbij zij de overzichtelijk gepresenteerde onderzoeksresultaten analyseren en toelichten. De omvang van de informatie is indrukwekkend: het belang van vroege muzikale ontwikkeling, ‘de talige kenmerken van muziek en de muzikale kenmerken van taal’, absoluut gehoor, aangeboren muzikaliteit en talent. Het boek wordt ingeleid met een gestructureerd diagram van het gezang van de bultrugwalvis, staat stil bij de vroege vormen van geluidsperceptie van baby’s en eindigt met het bespreking van geheugenproblemen bij score performance en de aard van het leerproces.
De Belgische schrijvers gaan de principes van muziekonderwijs na en proberen er achter te komen hoe het kon gebeuren dat het muzikale leerproces in de loop der eeuwen steeds meer op het ‘reproduceren van de muzikale oppervlaktecontouren van muziek’ begon te lijken. Het zegevieren van het behavioristische onderwijs blijkt mede mogelijk gemaakt door ‘de teloorgang van generatieve processen’. De uitvinding van de partituur, het gebrek aan direct contact van uitvoerders en luisteraars door de scheiding in concertzalen, het ontstaan van een specialistische closed loop van muzikale expertise en de in onbruik geraakte improvisatie, al deze ontwikkelingen hebben bijgedragen bij het plaatsen van de creativiteit en natuurlijke muzikale groei in marginale positie. Terwijl de creativiteit juist ‘de hoeksteen van de muziekpedagogie’ is.
Strobbe en Van Regenmortel achtten de tijd rijp voor een ‘paradigmaverschuiving’. De laatste jaren krijgen docenten en musici steeds meer inzicht in de manier waarop ons brein met muziek omgaat. Op basis van recente onderzoekresultaten en eigen ervaring in het instrumentale muziekonderwijs pleiten de schrijvers voor meer ‘breinvriendelijke muziekpedagogie’. Ze stellen vast dat leren geen synoniem is van ‘dupliceren’, het is een biologisch groeiproces. In een apart hoofdstuk wordt aandacht besteed aan hoe ons brein muziek verwerkt, hoe ons (muzikaal) geheugen werkt, hoe de podiumangst en angst om ‘van buiten spelen’ de kans krijgen te ontstaan, en hoe een goede balans tussen klank-, beeld- en voelgreep gevonden kan worden.
De vraag die de schrijvers zich steeds stellen is: hoe creëer je de optimale voorwaarden om kinderen te leren musiceren? Strobbe en Van Regenmortel geven voorbeelden hoe kinderen met muziek vanuit hun klankvoorstellingsvermogen omgaan. Hun ervaring leert ze dat kinderen zelfs subdominant-, dominant- en tonicakarakter van muziek voelen. Ze kunnen ‘via improviseren noten aan tonen koppelen, auditief-inzichtelijk transponeren en opschrijven’. Het auditief-inzichtelijk musiceren wordt spelenderwijs geleerd, door actief en het liefst dagelijks met muziek bezig te zijn. In het laatste hoofdstuk beschrijven Strobbe en Van Regenmortel de kenmerken van het ‘natuurlijke’ leren, de kerntaken van het leerproces, en geven ze een analyse van zowel agogische (hoe wij leren musiceren) als artistieke (de betekenis van muziek vandaag) paradigma’s.
Het hedendaagse (muziek)onderwijs, daarentegen, is vooral ervaringsgericht, gestructureerd en meetbaar. Dit systeem, concluderen de auteurs, ‘houdt geen rekening met de manier waarop ons brein functioneert. Het veroorzaakt onjuiste opvattingen over talent, imitatie, methode, leren, studeren, evalueren en creativiteit.’ Met het boek willen de auteurs de nieuwsgierigheid en professionaliteit van musici-docenten aanspreken om hun aandacht op de creatieve werkvormen te vestigen. ‘Initiatief nemen is het minste wat je van een kunstenaar mag verwachten’.
(gepubliceerd in PianoBulletin, 2011, nr.1, april)
Zie ook: 17.01.2013: O.de Kort. Klopt dat wel?
[…] ook: 23.11.2011: Lieven Strobbe en Hans Van Regenmortel. Klanksporen. Breinvriendelijk […]