Het Bethaniënklooster, Amsterdam: Masters on Stage: Allar Kaasik, cello en Jeroen Riemsdijk, piano. Programma: Kuldar Sink. Meri. l’Hommage à Mika Piiparinen; Jaan Rääts. Sonate voor piano nr.9; Erki-Sven Tüür. Dedication; Anne Ellerhein-Metsala. Aimus, Sonaat in Memoriam; Galina Grigorjeva. Molitva (première).
Toeval of niet maar de laatste weken kwam ik opvallend veel Estse muziek tegen. Eerst bracht mijn orgelleerlinge een boek met Estse orgelmuziek mee naar de les, een paar dagen later zat ik een recensie over de cd van Ralph van Raat met pianomuziek van Arvo Pärt te schrijven, en weer een paar dagen later woonde ik een concert met uitsluitend Estse muziek voor cello en piano in Amsterdam bij. Alles bij elkaar kreeg ik de kans om me in een vrij onbekende muziekwereld te verdiepen, die bij gebrek aan kennis en/of belangstelling voor vele muziekliefhebbers vaak onontdekt voorbij gaat. Over het ontbreken van kennis maak ik me trouwens weinig zorgen, die kun je elk moment opdoen, uitbreiden en vergaren: daar zijn cd-opnamen, boeken en enthousiaste pleitbezorgers voor. Maar wat moet je doen met gebrek aan belangstelling bij musici? Het Estse concert in Amsterdam werd gespeeld door de vermaarde cellist, docent aan de Sibelius Academie en directeur van het David Oistrach Festival in Pärnu, en toch heb ik geen enkele cellostudent in de zaal gezien. Waarschijnlijk waren ze op deze zondagmiddag allemaal aan het studeren en hadden weinig behoefte aan nieuwe ideeën voor repertoire uitbreiding.
Een gemiste kans, want de Estse stukken, gespeeld door Kaasik en Riemsdijk in het Bethaniënklooster, waren én technisch veeleisend, én muzikaal interessant. Ze varieerden van toegankelijk en goed in het gehoor liggend tot meer gedurfd en klankexperimenteel, en werden geschreven door de generatiegenoten van Pärt en de jonge hedendaagse componisten tussen 1980 en 2011, vaak in opdracht van Kaasik zelf. Zoals het openingsstuk ‘Meri’ (‘Zee’) van Kuldar Sink (1942-1995), dat ooit ontstond aan de piano in het bijzijn van Kaasik als improvisatie op een Fins kerklied ‘Everlasting joy’ van Mika Piiparinen. De intrigerende combinatie van een blije melodie in mineur met de onmiskenbaar door de zee geïnspireerde brede golvende klanken leverde een fascinerende luisterervaring. Na de eerste introductie in een lange solo inleiding kwam de melodie in steeds rijkere harmonische gedaantes terug. Als grillige zee veranderde ‘Meri’ van een meerstemmige koraal in een rapsodie voor gitaar, om vervolgens met een aaneenschakeling van akkoorden te verrassen die niet zou misstaan in een pianoconcert van Rachmaninov. Denk daarbij aan woeste en snijdende snaarklanken en pizzicato’s, en je begrijpt waarom Riemsdijk deze ‘zee pastorale’ in zijn inleiding met een reis van haven tot haven vergeleek.
De enige pianocompositie op het programma, de driedelige Sonate nr.9 van Jan Rääts(1931-), maakte een werkelijk stormachtige ontwikkeling door, die nog extra benadrukt werd door de beheerste en gebalanceerde uitvoering van Riemsdijk. De spanning werd steeds opgebouwd door het pulserende ritme, veelvoudige melodische en ritmische repetities, golvende dynamiek en gonzende, alarmerende kerkklokgeluiden. Deze Sonate maakte me nieuwsgierig naar de andere pianowerken van Rääts, die Riemsdijk van plan is om op te nemen.
In ‘Dedication’, het meest scherpe en ritmisch opvallende werk van dit ‘Masters on Stage’ concert, kreeg de letterlijke scherpte van krassende pianosnaren de energieke bijval van de cello die de rol van een ritmische slagwerksectie op zich nam. Met dit werk schreef de compositieleerling van Rääts Erki-Sven Tüür (1959-) zijn hommage aan Kuldar Sink. In 1990 speelde Kaasik de première van ‘Dedication’, net zoals hij dat ook bij ‘Meri’ van Sink en bij werken van Ellerhein-Metsala deed. In een zo’n afwisselend programma viel extra op met wat voor meesterschap en zelfbeheersing de Estse cellist speelde, en hoe hij zijn cello ongeacht de schrijfwijze van de componist steeds warm, donker en vol of helder en open liet klinken. En dat is terwijl hij niet eens op zijn eigen cello speelde. Pas na de pauze hoorde het publiek dat Kaasik voor dit concert de cello van zijn zoon moest lenen. Zijn eigen instrument werd onlangs in Tallinn gestolen (uit de kerk nota bene).
Na de pauze kreeg de cellist opnieuw een lange inleidende solo in de Sonate van Anne Ellerhein-Metsala(1934-), die vanaf de eerste klanken direct de verhoudingen in deze compositie bepaalde. De cello gaf leiding en veroverde de klankruimte met brede akkoorden, lange lijnen en sterke dynamiek. Alles was hier groots, stevig, onwrikbaar, alsof de noten ingeworteld werden in de intense en donkere diepte van de dalende klanken. Het laatste werk, ‘Het Gebed’ van Galina Grigorjeva, beleefde in Amsterdam zijn wereldpremière in de versie voor cello en piano. De Oekraïens-Estse componiste bewerkte deze oorspronkelijk voor orgel en saxofoon geschreven compositie speciaal voor Kaasik. Met zijn dalende en stijgende smeekklanken maakte het ‘Gebed’ gebruik van een groot bereik van de cello, terwijl een meditatief middendeel veel aan de intense pianopartij te danken had. De laatste maten kregen een extra dimensie door de meezingende cellist. De klank van de cello vermengde zich met de klinkende woorden ‘Da svjatitsja imja tvoje’, waarbij de menselijke stem een emotionele lading aan de instrumentale klanken toevoegde.
Met de improvisatie van Ellerhein-Metsala op ‘Everlasting joy’ als toegift herinnerden de twee musici hun luisteraars aan het begin van het concert en de bijzondere blije mineur van ‘Hommage’-melodie van Sink. Het was tevens een bijzondere herinnering voor één van de aanwezigen, Gideon Benavraham, met wie Kaasik dit stuk 25 jaar geleden gespeeld had. En dat maakte dit concert tot een bijzondere gebeurtenis: een weerzien voor de kenners, en een veelbelovende kennismaking voor degenen die de Estse muziek net beginnen te ontdekken. ©OlgadeKort, 2012.
[…] 14 juni (20:15, inleiding 19:30, Muziekgebouw aan ‘t IJ): ‘Tabula rasa: Tallinn 30-9-77‘: Simone Lamsma, Henning Kraggerud (viool) en de Radio Kamer Filharmonie olv Martyn Brabbins spelen Tabula rasa van Arvo Pärt, Concerto Grosso nr.1 van Alfred Schnittke en een ‘commentaarstuk’ van de Estse componist Toivo Tulev (opdrachtwerk Holland Festival 2012). Meer over de Estse muziek: zie OlgadeKort-Concerten. […]