30 augustus 2012: Rusland, dag 4: Oude graven
Na vier dagen lijkt de regen op te zijn en de plassen beginnen net zo snel op te drogen als ze vol liepen. De onbewolkte blauwe hemel en zingende vogels maken de lange voettocht naar de begraafplaats een stukje aantrekkelijker. Het is zeker één uur lopen, maar mijn moeder is gewend om alles te voet te doen. Onderweg stoppen we nog even bij een bloemenwinkel om anjers te kopen. De vrolijke anjers worden in Rusland gezien al uitvaartbloemen bij uitstek. De verse snijbloemen kosten 30 roebels per stuk terwijl de kunstbloemenboeketjes zes keer zo duur zijn. Mijn moeder vraagt om acht grote rode anjers, en krijgt ze in krantenpapier aangereikt. Als ik buiten mijn verbazing over dit krantenpapier uitspreek (ik zag anders genoeg mooi verpakkingspapier bij de toonbank liggen), blijkt het dat de bloemen voor de graven altijd in krantenpapier worden omgewikkeld. ‘Maar hoe weten ze in de winkel dat wij grafbloemen kopen, het zijn toch zo mooie anjers?’, snap ik nog steeds niet. ‘Omdat we er acht van vroegen, en het even getal is toch altijd voor de doden?’ verbaasd mijn moeder zich over mijn vergetelheid. Maar natuurlijk, alle even getallen zijn voor de doden, dat wist ik vroeger inderdaad wel, maar deze traditiekennis is verloren gegaan na het lezen van Feng Shui boeken…
Na 1,5 uur lopen zien we de heuvels van de begraafplaats. Wij hebben hier twee lapjes grond met vier graven voor zes overledenen. De rest van de familie ligt op de nieuwe begraafplaats, ver buiten het dorp. Volgens mijn moeder is het daar anders – ‘kaal en ongezellig’. Onze ‘oude’ begraafplaats is al lang vol, er worden alleen graven op de familiegrond bijgezet. Hier is het wel ‘gezellig’ en zeker niet ‘kaal’. De graven liggen tussen berken en dennenbomen, het gras reikt tot aan mijn knieën. De paden zijn veel te smal om gras te maaien, en de drie regenachtige dagen hebben van de paadjes echte moerassen gemaakt. Er zijn geen borden of aanwijzingen, iedereen heeft zijn eigen geheugensteuntjes om een juist graf te vinden. Ik krijg alvast instructies hoe ik mijn familiegraven moet vinden als er straks ‘niemand meer’ is: de enige stenentrap op de gehele begraafplaats leidt naar mijn opa en oma, het scheve hek van een oud graf markeert de rij waar mijn overgrootmoeder ligt.
Na het wieden van onkruid, poetsen van stenen en opruimen van gebladerde, is het de tijd om weer te gaan. Ieder graf krijgt twee anjers, ik – bonbons om de doden te herdenken en de vogels – de koekjes. Wij klimmen de heuvel op en beginnen de tocht naar huis langs de graven van familievrienden, collega’s en bekenden. Twee bijna tachtigjarige vrouwen en ik. Wij praten niet. Wij luisteren naar de stilte van de oude begraafplaats, de rondvliegende kraaien en de wind in de bladeren van de oude bomen.
Wat een mooie stukjes, Olga, ik lees ze met veel plezier!