Olga de Kort. Johan van Beek. Klangrede am Klavier. Aufführungspraxis im 18. und 19. Jahrhundert. Bärenreiter, 2016. ISBN 978-3-7618-2405-4 (gepubliceerd in Pianist, 2017, nr.2)
Dankzij het pionierswerk van pianisten, klavecinisten en organisten die zich vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw voor de authentieke uitvoeringspraktijk inzetten, weet de huidige generatie musici veel meer over de vroege kunst van het klavierspel dan hun collega’s van honderd of honderdvijftig jaar geleden. Deze in de loop der laatste decennia vergaarde kennis wordt getoetst in de praktijk tijdens masterclasses en concerten met de muziek uit de achttiende en negentiende eeuw. Zelfs als een pianist zich niet in de oude muziek specialiseert, behoort de kennis van het instrument en de technische bijzonderheden van het klavierspel op historische instrumenten tot de noodzakelijke basisuitrusting die een speler in staat stelt een stijlgetrouwe interpretatie van de muziek van Bach tot Beethoven neer te zetten.
De bestaande handleidingen en naslagwerken zijn echter vaak gericht op vakspecialisten en laten het gros van de geïnteresseerde amateurspelers buiten boord. Niet iedereen voelt zich geroepen om alle bronnen van A tot Z door te spitsen op zoek naar verhelderende voorbeelden. Een verzameling van citaten en beschrijvingen voegen nog meer bomen aan het bos toe, die de doorkijk alleen maar belemmeren. Het boek van de pianist en klavecinist Johan van Beek is geen complete handleiding of ABC van de uitvoeringspraktijk. Op basis van zowel bronnen als gerelateerde notenvoorbeelden onderzoekt de voormalige docent aan de Musikhochschule Trossingen de taal en uitdrukkingsmiddelen van de klaviermuziek uit de achttiende en negentiende eeuw.
Van Beek is vooral geïnteresseerd in de muzikale agogiek en agogische accenten, die zo belangrijk zijn voor de interpretatie. Zijn aandacht is met name gericht op tempo- en voordrachtsaanwijzingen zoals tempo rubato. De aparte hoofdstukken zijn gewijd aan een ritmische accentverschuiving in een hemiool en het fenomeen inégalité, oftewel ongelijkmatig spel. Hier citeert Van Beek niet alleen Quantz en Couperin maar bekijkt hij ook de nieuwe gedaanten van jeu inégale in de muziek van Schubert, Beethoven en zelfs Bartók. Deze vorm van agogiek heeft directe invloed op de interpretatie en kan een melodische lijn meer soepelheid en expressie toevoegen. Ook de gangbare versieringen uit die tijd zoals schleifer, pralltriller en dubbelslag, hebben hun eigen timingsnuances. Een specifiek ‘ungedämpfte’ register van de vroegere fortepiano’s is nog een van de vormen van de kunst ‘der verlenging des tonen’; de herinneringen aan dit register of een registerpedaal zijn terug te vinden in Van Beeks voorbeelden uit de sonates van Haydn en Beethoven. Afsluitend neemt de schrijver het recitatief uit de derde deel van Beethovens Sonate nr. 110 onder de loep, in het bijzonder de notatie en vingerzetting van de tweede maat.
Door de interpretatie van de notentekst via temponuanceringen als uitgangspunt voor zijn boek te nemen, belicht Johan Van Beek de onderlinge verhoudingen in de barokmuziek en het belang van zelfs de meest minuscule veranderingen. De heldere taal, aandacht voor muzikale details en bijna 200 notenvoorbeelden maken van zijn Klangrede am Klavier een welkom en informatief naslagwerk over de uitvoeringspraktijk in de achttiende en negentiende eeuw, dat interessant is zowel voor professionele klavierspelers als muziekliefhebbers. ©Olga de Kort, 2017.
Geef een reactie